‘We missen cruciale informatie’
Arbeidsepidemioloog Roel Vermeulen pleit voor meer meten, delen en doorpakken.
Volgens cijfers van de FNV sterven er jaarlijks in Europa meer dan honderdduizend werknemers door het werken met kankerverwekkende stoffen. Universitair hoofddocent dr.ir. Roel Vermeulen probeert die associaties door blootstellingsonderzoek beter te begrijpen. Moeten we ons zorgen maken?
Kankerverwekkende stoffen
‘Bakker uit ‘t Gooi bakt jarenlang brood in asbestoven’, ‘Chroom 6 gevonden in verf op dakplaten betaald voetbalorganisatie’, ‘Veel collega’s verloren door dieselrook’. De media liet afgelopen jaar geen mogelijkheid onbenut om de zorgen over onze gezondheid verder aan te wakkeren. Dr.ir. Roel Vermeulen knikt instemmend. Even is er een ernstige blik in zijn ogen. Dan weer even wat luchtiger. “De media koppelt kankerverwekkende stoffen direct aan risico’s. Maar zijn de medewerkers er ook daadwerkelijk aan blootgesteld? En in welke mate? Het is belangrijk dit altijd voor ogen te houden bij het bepalen of iets ook écht schadelijk is voor onze gezondheid”, nuanceert de docent arbeidshygiëne en arbeidsepidemioloog aan de Universiteit van Utrecht.
Pijnpunt
Om antwoord te krijgen op bovenstaande vragen is data cruciaal. Juist het gebrek daaraan vormt het grootste pijnpunt ervaart de universitair hoofddocent. “Omdat bedrijven vaak de kennis en het budget niet hebben om meer te meten, stuit je op risico’s die we niet van te voren hebben herkend en erkent, zoals bij Chroom 6. Daardoor kun je niet specifiek aangeven wie er wel of niet aan is blootgesteld en in welke concentraties dat is gebeurd. Dan moet je terug in de tijd om dat te reconstrueren. Kostbaar en bovendien lastig uit te voeren.”
Roel houdt zich onder andere bezig met de wetenschap die op moleculair niveau de blootstelling aan gevaarlijke stoffen die leiden tot een ziekte probeert te begrijpen. In vaktaal spreken we van moleculaire epidemiologie. Hiervoor voert hij naast zijn docentschap onderzoek uit bij het interfacultaire onderzoeksinstituut IRAS (Institute for Risk Assessment Sciences) van de Universiteit Utrecht. In het laboratorium van het IRAS, of op de werkplek wordt biologisch materiaal afgenomen van mensen. Dat kan bloed zijn, maar ook cellen van de neus, mond of zelfs de longen. Roel legt uit: “We kijken welke invloed de blootstelling aan een bepaalde stof heeft op het eiwitgehalte, de genen en stofwisseling van de onderzoekspopulatie. Daar komen onderzoeksresultaten uit die we vergelijken met een populatie die niet met die stof in aanraking is gekomen. Zo hebben we bijvoorbeeld een verandering in de regulatie van een gen gevonden die de mogelijke relatie tussen roken en longkanker duidt.”
Roel legt uit: “We kijken welke invloed de blootstelling aan een bepaalde stof heeft op het eiwitgehalte, de genen en stofwisseling van de onderzoekspopulatie. Daar komen onderzoeksresultaten uit die we vergelijken met een populatie die niet met die stof in aanraking is gekomen. Zo hebben we bijvoorbeeld een verandering in de regulatie van een gen gevonden die de mogelijke relatie tussen roken en longkanker duidt.”
Hot topic
Een methodiek met perspectief om misschien op een individueel niveau de blootstelling aan een stof of het gezondheidsrisico te kunnen bepalen. Al zijn we er nog lang niet. Je rekent nu immers het gemiddelde aan blootstelling van een groep uit. Dat zegt tóch nog niets over het risico wat ik loop als individu binnen een groep? “Er ligt inderdaad nog een uitdaging binnen de epidemiologie om dat vast te stellen”, bevestigt Roel. “Longkanker is bijvoorbeeld geen zeldzame aandoening. Er zijn veel factoren die eraan kunnen bijdragen. Alleen voor de kankersoort mesothelioom weten we dat dit bijna geheel wordt veroorzaakt door asbest.”
Dieselrook
Hij vervolgt: “Voor longkanker ligt dit dus ingewikkelder. Een paar jaar geleden kwam de Wereldgezondheidsorganisatie met de uitspraak dat dieselrook officieel samenhangt met longkanker. Maar er is op dit moment nog geen goede biologische marker gerelateerd aan dieselrook. Daardoor hebben we nog niet goed in kaart wat precies de risico’s zijn op de werkplek en zeker niet voor een specifiek individu. En tot hoever moet je de blootstelling reduceren om deze binnen aanvaardbare risico’s te krijgen?
Over die laatste vraag buigen de Gezondheidsraad en een commissie van de EU zich momenteel.” Een discussie die niet alleen speelt op de werkplek, maar ook in het algemene milieu. “Het is zeker binnen Nederland een hot topic”, beaamt Roel. “We hebben te maken met een dichtbevolkt gebied en veel verkeer. Momenteel doen we vanuit de IRAS onderzoek naar de luchtverontreiniging op drukke verkeersplekken. Een kleine elektrische auto rijdt met sensoren en inlets (koppen die de buitenlucht aanzuigen) door het land om op vastgestelde plekken fijnstof, ultra fijnstof, stikstofdioxide en roet te meten. De resultaten gebruiken we voor het maken van modellen waarmee we luchtverontreiniging beter in kaart brengen.”
Discussie op gang
Roel is een drukbezet man. Betrokken bij grootschalige onderzoeksprojecten in zowel binnen- en buitenland. Strak schema. Geflankeerd door een betrokken secretaresse die hem erop wijst dat zijn volgende afspraak aanstaande is. Terwijl Roel nog even snel een boterham naar binnen hapt, vormt dat een passend bruggetje naar het vermeende asbest in brood. Hij haalt zijn schouders op. “Op het moment dat er mogelijk sprake is van schadelijke blootstelling moet er inzicht zijn in de niveaus die vrijkomen. En wat dat dan concreet betekent voor het risico. Pas dan kun je een maatschappelijke discussie op gang brengen of we dat risico te hoog vinden en gericht bepalen wat we er aan kunnen én moeten doen.”
Kwarts
De universitair hoofddocent vindt dat de branches de verantwoordelijkheid hebben de handschoen nadrukkelijker op te pakken. “Ik begrijp dat bedrijven uit het oogpunt van imago, capaciteit en kosten niet meteen vooraan staan om meer te meten en informatie onderling te delen. Maar het is de enige manier om stappen te maken in het creëren van een veilige werkomgeving. Pak dat branche breed op.”
Roel typeert de Silica-branche als voorbeeld. Daar zijn bedrijven bij elkaar gekomen om één van de gevaarlijke varianten van Silica, kwarts, in kaart te brengen. “Ze meten en delen de resultaten in een gezamenlijke database. Daarmee ontdek je patronen en verschillen tussen bedrijven. Zo hebben zij een efficiënt en betrouwbaar systeem opgebouwd, waarmee zij risico’s proberen af te dekken, medewerkers informeren en het wel of niet nemen van maatregelen kunnen verantwoorden.”
Acuut gevaar
Roel beseft dat cijfers alleen de onrust niet weghalen. Je hebt immers te maken met verschillende risicopercepties. “Maar als je als branche op basis van gedegen onderzoek overtuigd bent dat het risico onverantwoord is, zal er een investering gemaakt moeten worden. Dat geeft je als branche invloed om een maatschappelijke discussie met de overheid, onderzoeksinstituten en andere belangenorganisaties op gang te brengen. Ik vind dat we in Nederland nog stappen moeten maken in deze aanpak. Er zijn weinig overheidsprogramma’s die dat stimuleren. Ik wil niet zeggen dat we daarmee acuut gevaar lopen, maar je kunt je bedenken dat we nu essentiële informatie missen.
Regierol
Hij vervolgt: “In vergelijking met sommige andere Europese landen zijn de Nederlandse bedrijven vrijer in de wijze waarop zij de arbeidsomstandigheden inrichten om te voldoen aan de wet. Niet zozeer omdat bedrijven dit niet willen doen, maar omdat simpelweg de kennis en/of capaciteit ontbreekt. Grote bedrijven als Shell kunnen het aan om nieuwe risico’s te signaleren. Maar kan je dat ook van een klein of middelgroot bedrijf verwachten? Of laat je het meer over aan onderzoeksinstanties? Die sturing is er niet. Daarmee loop je het risico dat je de blootstelling aan potentieel gevaarlijke stoffen niet onder controle hebt waarvan je vooraf dacht van wel. Een pasklaar antwoord hierop heb ik ook niet. Mogelijk kan het Rijk in samenwerking met werkgeversorganisaties een eerste stap zetten om die regierol voor de toekomst nadrukkelijker op te pakken.”